Gepubliceerd: 20 april 2024
Zodra ik het woord Pinksteren hoor of zie, denk ik aan haar. Telkens weer. Aan die gast van IntermeZZo met wie ik een speciale band opbouwde. Nogal ongebruikelijk. En onvergetelijk.
Laat ik haar Marije noemen.
Ze kwam bij IntermeZZo zo’n tien jaar geleden. Ik was destijds gastvrouw. Marije was al jaren verpleegkundige en nu zelf ziek. Kanker sloeg toe en een scala aan onderzoeken en behandelingen volgde. Vanuit haar professionaliteit én haar persoonlijkheid nam ze best een kritische houding aan. Stelde bij bijna alles vragen. Pittige vragen.
Marije knapte op … en weer af. Ze ging weer aan het werk … en moest weer stoppen. Het frustreerde haar enorm, al die onzekerheid. Haar kritische houding en frustratie stak ze niet onder stoelen of banken. Niet op haar werk, niet tijdens de behandelingen, niet bij IntermeZZo. Dat maakte haar soms ‘lastig’ in de omgang. Als ik eerlijk ben, ervoer ik dat ook.
“Ik weet wel dat ik overkom als een cactus”, zei ze eens, “maar van binnen ben ik een watje. Ik ben gewoon hartstikke bang.” Toen het me lukte om met haar ‘watje’ af te stemmen, ontstond er mildheid. Kennelijk wisten ook collega’s in het ziekenhuis haar zo te benaderen, want enkele collega’s steunden haar door dik en dun. Nodig, want ze woonde alleen, met familie op afstand.
Zuid-Amerikaanse muziek
Op een middag kwam Marije bevend als een rietje binnen bij IntermeZZo. Over een uur had ze een MRI-scan van haar hoofd. Haar collega-vriendin die met haar mee zou gaan, was door een noodgeval verhinderd. Marije was doodsbang; voor het claustrofobische gevoel in de tunnel, voor de harde geluiden, voor het gevoel van God en alleman verlaten te zijn. Een collega-gastvrouw gaf een troostend kopje thee en ik checkte intussen of ik die middag gemist kon worden in het team. Dat was mogelijk en zo kon ik Marije begeleiden naar de MRI-kamer. We togen we arm-in-arm (vanwege de fysieke ondersteuning die ze nodig bleek te hebben) richting ziekenhuis.
Ook bij het omkleden had ze hulp nodig. Ik voelde me nogal onhandig in de situatie, maar Marije was open en toegankelijk. Eenmaal op de MRI-tafel keerde het beven terug. Ik kreeg een kruk aangeboden naast de tafel en kon in de tunnel met mijn rechterhand nét bij haar ene hand. Mijn linker legde ik op haar enkel. We spraken af te visualiseren dat we warme energie tussen ons lieten circuleren. Intussen werd een cd met Zuid-Amerikaanse muziek afgespeeld via Marije’s koptelefoon om het luide tikken en kloppen te verzachten. Ik hoorde die muziek ook, dat versterkte de energie. Zo zat ik in een zeer ongemakkelijke houding op die kruk dankbaar te wezen dat ik niet in die scan hoefde. Dankbaar ook dat ik iets voor Marije kon betekenen. Ook daarna trotseerden we nog vijf keer samen het ongemak van de MRI, telkens hetzelfde ritueel, met dezelfde muziek.
Een desastreuze uitslag volgde, uiteindelijk. Marije kon niet meer beter worden. Bij IntermeZZo ontvingen we haar zo lang zij kon komen.
Thuis
Na een tijdje belde Marije met de vraag of ik haar een keer thuis wilde bezoeken, ze wilde mij de muziek geven die we samen beluisterden tijdens MRI-uitjes, zoals we ze noemden. Het is ongebruikelijk dat vrijwilligers IntermeZZo-gasten thuis bezoeken of meegaan voor een MRI, maar soms bied je maatwerk. Dus ik ging, wilde dat ook graag. We luisterden opnieuw samen naar de muziek, nu op Marije’s bank met de poes en een kopje kruidenthee. Door mij gezet, want Marije lukte dat zelf niet meer.
Ook daarna hadden we meerdere malen we een fijn gesprek bij Marije op de bank. Ze vroeg me of ik een keer met haar in de rolstoel de Hasselterdijk op wilde gaan. Ze verlangde ernaar nog eens over het Zwartewater uit te kijken.
Die Pinksterdag
Op een zonnige maar winderige 2e Pinksterdag gingen we vanuit de Zwolse woonwijk Stadshagen richting dijk. Dat had ik vaak met groot gemak gefietst, maar ik had geen idee hoe ver en hoe zwaar het was achter een rolstoel. En … Marije had een geheime missie: ze wist er bepaalde bloeiende bomen te staan en daarvan wilde ze dolgraag enkele takken in haar huis. Ze had zich goed voorbereid met een tang, een mes en een schaar in haar tas. Pas toen we, na een héél eind lopen (lees: de rolstoel duwen), de bomen die zij bedoelde naderden, vertelde ze mij over haar snode plan. De bomen stonden helemaal onder aan de dijk. Marije wilde geparkeerd worden bij een bankje. Ze stak een sigaretje op (‘… maakt toch niks meer uit …’) en dirigeerde mij de dijk af, gewapend met de inhoud van haar tas. Vanaf de dijk riep ze welke takken ik diende af te snijden. Geen sinecure, want het waren taaie, jonge uitlopers met frisgroene blaadjes en bloemknoppen op uitspringen.
Met de buit klom ik de dijk weer op, met het idee Marije haar de gewenste takken te overhandigen. Maar met handgebaren sommeerde ze mij onder aan de dijk te blijven. Ik begreep er niks van. Totdat ik twee agenten op mountainbikes zag. We waren natuurlijk hartstikke illegaal bezig! De mannen maakten een praatje met Marije, die daar in haar uppie in haar rolstoel zat.
Ik verschool me achter wat struiken totdat de kust veilig was en sloop de dijk op. We kregen enorm de slappe lach. Die agenten hadden niks doorgehad. Tegen de wind in duwde ik Marije terug naar Stadshagen.
De takken schikten we thuis in een grote vaas. Marije wees de plek aan waar die moest staan. Zo had ze vanaf haar bank goed zicht op de bloesem. Ze was doodop van het tripje en zakte lekker onderuit. Ik ging en zwaaide nog even naar haar door het raam. Haar lach achter de bloesemtakken is het laatste wat ik van haar zag, die mooie Pinksterdag …
Gastblogger Marlies Mestrom