Gepubliceerd: 23 oktober 2021
Als je 75 bent en je geheugen functioneert nog naar behoren, heb je veel om op terug te kijken. Ik koester mijn herinneringen, de goede én de slechte want die laatste zijn vaak wel zo leerzaam. Én het is het ook wel eens leuk om bepaalde trends te herkennen. Omdat we (te) vaak in het ziekenhuis te gast zijn is dat onder andere de relatie arts-patiënt. Vroeger vooral eenrichtingsverkeer: de arts schreef voor en de patiënt knikte gehoorzaam. Nu brengt de arts zijn kennis in en heeft de patiënt ook een mening. Gechargeerd? Ja, wel een beetje, maar kijk eens naar onderstaande herinneringen…
De eerste valt in de categorie slechte herinneringen. Járen geleden heb ik een vasectomie ondergaan. We beschouwden ons gezin als voltooid en Anna had lang genoeg de pil geslikt. Tijd voor actie van mijn kant. En dus lag ik daar op de behandeltafel. De verdoving werkte want de kleine incisies in mijn scrotum voelde ik niet. Wel voelde ik hoe mijn zaadleiders opgepikt en doorgeknipt werden, geen pijnlijk maar wel een huiveringwekkend, misselijkmakend gevoel. Het zweet brak me uit en ik ging bijna van mijn stokkie waarop het werk even werd gestaakt. Heel even, en al helemaal niet van harte.
Toen alles achter de rug was en ik weer naast de tafel stond kreeg ik een standje van de verpleegkundige die had geassisteerd: ik had een beetje flinker moeten zijn want het was heel vervelend voor de dokter dat dit gebeurde. Dat het voor mij ook vervelend was interesseerde hem niet, ik had tenslotte zelf om die ingreep gevraagd. Tja, daar had hij een punt. Ik heb het er maar bij gelaten, als je ’tegenpartij’ in het wit gekleed voor je staat en jij slechts in een overhemd, dan heb je toch al een zwakke onderhandelingspositie.
Dat was zo’n veertig jaar geleden.
Ongeveer een jaar geleden moest ik aan het begin van mijn traject van prostaatkanker naar genezing eerst nog door de onderzoeksfase heen. De biopsie van mijn prostaat had alles in zich om zo’n vervelende herinnering te kunnen worden. Dat het niet zo uitpakte dank ik aan de urologe die de biopsie uitvoerde
Om te beginnen legde ze me uitvoerig uit wat en hoe het ging gebeuren, voordat ze aan de slag ging. Ze was al een paar minuten met me bezig, zo rond de vijfde van de vijftien (!) biopten, toen het begon te suizen in mijn oren. Ik voelde dat ik (weer) van mijn stokkie begon te gaan en zei dat ook. Onmiddellijk stopte ze en stelde voor dat we even zouden pauzeren – desnoods ging ze even met haar administratie verder.
Sterker nog, ze stelde voor dat mijn vrouw, als die meegekomen was, mij misschien zou kunnen ondersteunen. “Kan dat dan?”, vroeg ik verbouwereerd. Ja hoor, geen probleem en even later zat Anna naast de behandeltafel, hield mijn hand vast waarop ik kon zeggen: “Ga maar verder”. De rest van de ingreep was nog steeds niet leuk maar ik kon het verdragen dankzij de empathie van de urologe.
En nu vraag ik me af: was die urologe zo meevoelend omdat ze vrouw was en die verpleegkundige uit het eerste voorbeeld zo bot was als man, of komt het door de pakweg veertig jaren tussen beide voorvallen? Het is me vaker opgevallen dat professionals in de zorg in de loop der jaren veel empathischer is geworden en niet alleen door het grotere aandeel van vrouwen in de zorg, maar ook door de opleiding. Denk ik.
Iets anders: huisartsen zijn nog wel eens de mening toegedaan dat de meeste mannen boven de 70 prostaatkanker hebben maar ergens anders aan overlijden. Een dooddoener van jewelste.
Mijn huisarts acht ik hoog, maar hij hoorde wel bij die groep.
Dus toen ik me wilde laten onderzoeken vanwege afnemend gewicht en ik de keus had tussen de ‘eigen’ huisarts of een AIO (Arts In Opleiding, vrouw, jong en dus nieuwsgierig), koos ik daarvoor.
Aan prostaatkanker dacht ik overigens helemaal niet op dat moment. Zij vond het vreemd dat er nooit op PSA was geprikt en zette dat resoluut op de lijst. Niet lang daarna kwam de uitnodiging om even op de praktijk langs te komen. Ik voelde al nattigheid, en inderdaad, er was een PSA van 17 gemeten en ze wilde me doorverwijzen naar urologie.
Gezien de heersende opvatting in haar praktijk waren haar woorden opvallend: “Misschien krijg ik op mijn kop omdat ik iemand van uw leeftijd naar ze toe stuur, maar ik wil het risico niet nemen”. ’t Is misschien overdreven maar voor mijn gevoel heeft ze daarmee levensreddend gehandeld. De eerder genoemde urologe meldde me namelijk dat ik een Gleason Score van 9 had, een maat voor de agressiviteit, op een schaal van 0 tot 10. Heftig dus, maar zo te zien geen uitzaaiingen.
Ze feliciteerde me met de arts die zo adequaat had gereageerd.
Heel veel later kwam ik bij toeval op de huisartsenpraktijk ‘mijn’ AIO weer tegen. Aan het eind van het consult, zoals gebruikelijk de vraag: “Hebt u nog vragen?” Nee, die had ik niet. In plaats daarvan heb ik haar expliciet bedankt voor haar inzet én lef om initiatief te tonen. Daar werd ze een beetje stil van, haar handelwijze had tot discussies gevoerd met de huisarts over zin en noodzaak. De uitspraak van de urologe kikkerde haar zienderogen op. Maar er was meer.
“Weet je” zei ze, “Het komt eigenlijk nooit voor dat we zo nadrukkelijk bedankt worden”.
Hooguit aan het eind van het consult iets van “Bedankt en tot ziens, hè”.
Nu ik, zeer onwetenschappelijk, heb vastgesteld dat de zorg steeds empathischer is geworden, is het misschien tijd om als patiënten ook wat empathischer te worden ten opzichte van onze zorgverleners.
Nog even dit: zonder testosteron is het emotionele verschil tussen mij en het ‘zwakke’ geslacht aanzienlijk verkleind. Daarom een verzoek aan de vrouw die dit leest: als wij (ik of een van mijn lotgenoten) weer eens een opvlieger hebben, roep dan niet direct: “Nou weet je ook eens wat wij doormaken!” Da’s niet erg empathisch. We zijn al zielig genoeg.